Schrijvend het onmogelijke mogelijk maken
Twee schrijfsters, twee verhalen. In 2019 wonnen ze beide de El Hizjra literatuurprijs. Ze zijn verschillend maar hebben één ding gemeen: ze streven naar het onmogelijke mogelijk maken. Morraya: ‘Hoe minder ik iemand begrijp, hoe beter: dan ga ik mijn best pas echt doen om me in te leven.’ Sholeh: ‘Gewoon denken, wat is er onmogelijk? En het dan toch doen.’
Een gesprek met prijswinnaressen Morraya Benhammou en Sholeh Rezazadeh, begin maart.
Wat inspireerde je om te gaan schrijven?
Morraya; ‘De Kleine Prins. Ik vergeet elk jaar de clou en lees hem opnieuw.’ (Kinderklassieker van Antoine de Saint-Exupéry, waarin een jonge ruimte-astronaut op aarde aankomt en zich verwondert zich over alles wat hij ziet). ‘Ik ben als kind opgegroeid met de Franse literatuur, in mijn vormende jaren: toen ik met mijn gezin in Marokko woonde. Als je een bepaalde leeftijd krijgt, zegt de verteller, lijk je je verbeeldingsvermogen te verliezen. Maar we verliezen onze verbeeldingskracht niet, bewijst de Kleine Prins. Als de verteller in het verhaal een olifant tekent, die is opgeslokt door een slang, dan zien de volwassenen in die contouren gewoon een hoed. Maar het is een olifant, opgeslokt door een slang, legt hij. Geen enkele zogenaamd slimme volwassene ziet dit er in. De verteller stopt met tekenen, tot de dag dat de Kleine Prins langskomt.’
Is schrijven de kracht van de verbeelding?
Sholeh: ‘Voor mij was Kader Abdollah een inspiratie. Natuurlijk voel ik me in het Nederlands nog steeds niet, zo vrij als in het Farsi (de nationale taal van Iran). Toen ik net Nederlands leerde zei iedereen in het begin tegen me: “Kader Abdollah is ook een Iraniër en schrijft ook in het Nederlands.” Toen dacht ik: het kan dus toch. Gewoon denken: “Wat is er onmogelijk?” en dan dat toch doen.’
Wat zijn je worstelingen als schrijver?
Sholeh: ‘Ik was in opleiding tot arts in Iran, waar ik opgegroeid ben. Ik had een talentschool gedaan, er was de druk van mijn ouders. Maar ik wist vanaf de eerste dag: ik ga nooit werken als arts. Als arts moet je je emoties kunnen controleren, vlak zijn. Ik kon dat niet. Ik zat wel uren met mijn patiënten, praatte met ze, samen huilen, ik ben een keer flauwgevallen. En zelfs tijdens mijn studie was het alleen maar schrijven, naar literaire evenementen, en schrijven. Ik kwam naar Nederland met mijn relatie en begon Nederlands te leren en in het Nederlands te schrijven. Maar mijn familie vraagt nog steeds: ga je geneeskunde ooit weer oppakken?’
Morraya: ‘De continue tweestrijd tussen “Schrijf ik realistisch zoals het personage denkt?” en “Is het nog wel te snappen?” daar ben ik mee bezig.’
Morraya, voor je winnende verhaal ‘Een ode aan Oma(r)’ bij El Hizjra schreef je over een personage dat de realiteit verliest. Je schreef vanuit een mannelijk perspectief, waarom?
Morraya: ‘Ik wilde het ook ambigu houden. Dat is denk ik gelukt: bijna iedereen las weer iets anders in mijn verhaal. Mensen lazen het als ontsnappingsscène, vroegen me of het personage werd vermoord, of hij het wel redde tot het einde. Het gaat over een man met Alzheimer, die mensen hebben last van argwaan en waanideeën. Dit is geïnspireerd op mijn oma die Alzheimer heeft. Ik heb haar zien veranderen. Mijn omgeving vond dit lastig. Dan zegt mijn oma “Ik zie apen in de tuin.” en spreken mijn familieleden haar tegen. Ik zie het anders: voor haar is dít de werkelijkheid, en snappen wij het niet. Zoals de verteller in de Kleine Prins, eigenlijk: voor hem is zijn tekening een slang die een olifant opeet, en geen hoed. Ik kijk altijd om me heen naar mensen die vreemd doen. Hoe minder ik me in iemand kan verplaatsen, hoe beter. Want dan ga ik meer mijn best doen om me in te leven.’
Hoe gebruik je de twee achtergronden die je hebt, door elkaar?
Sholeh: De scheldwoorden in het Farsi zijn veel te beleefd. Daarvoor kies ik echt het Nederlands. Als ik een lied zing, wat te emotioneel is voor de Nederlandse cultuur, dan kies ik het Farsi. Want als ik zeg: “Ik mis de bergen zo erg”, zeggen Nederlanders: “Die hebben we hier ook, je hoeft maar twee uur met de auto,” en als ik zeg: “Ik ga echt dood,” zeggen Nederlanders: “Kom kom, niet overdrijven”.
Morraya: ‘Ik ben meertalig en muliticultureel en dat omarm ik. Wel krijg echt nog heel vaak de vraag “Waar kom je vandaan?” ’
Sholeh: ‘En dan de vraag “Waar kom je echt vandaan?” ’
Wordt die vraag nog gesteld?
Beiden: ‘Ja!’
Morraya: ‘Terwijl, wat maakt het uit, je hebt een klik met mij of niet? Ik hoef niet te kiezen: ik zie het als een continu ebben en vloeien tussen twee culturen. Casablanca, waar ik opgroeide, is een moderne miljoenenstad, niet het standaardbeeld dat mensen bij Marokko hebben. Op vakantie in Marokko mis ik Nederland: niet de pindakaas hoor, wel de nuchterheid. Hier in Nederland mis ik het gekke, l’ambiance, de spices.’
Je taal is in zekere zin je thuis. Als je puur voor jezelf schrijft, schakel je dan niet terug naar je eerste taal?”
Sholeh: Je kunt ook twee huisjes hebben.
Sholeh, dat dubbele thuis komt ook terug in je winnende gedicht bij El Hizjra: “Je mist zon, je mist bergen, je mist keihard lachen, dat weet ik.” Wie is de ‘je’ die je aanspreekt?
Sholeh: ‘Mijzelf, maar ook andere mensen die zich ergens niet thuis voelen. Iemand zei een keer tegen me: “Je schrijft gedichten waardoor ik heimwee krijg naar Iran, waar ik nooit ben geweest Tegen alle mensen die iets missen, zeg ik “Het maakt niet uit wat je mist, ik weet het, ik snap het.”.’
Waar dromen jullie nog van?
Morraya: ‘Mijn memoires, van mijn 24e tot 29e, uitgeven. En dus streng zijn naar mezelf om het echt te laten gebeuren. Je kunt als schrijver niet achter je schermpje blijven zitten. En een wereldverbeteraar worden. Al ben ik heel mondig, kan ik zelf ook zwart-witdenken, en maak ik ook fouten. Ik zou de persoon willen worden die zorgt dat mensen naar elkaar luisteren en elkaar begrijpen in alle absurditeit.
Sholeh: ‘Ik werk nu aan een Nederlandstalige roman. Ik probeer altijd een licht, wat kleur te laten zien. Met mijn werk wil ik een heel groot vakantiehuis bouwen voor mensen die zich in de wereld niet thuis voelen, daar zich thuis voelen. Als iemand hopeloos is, dat ze iets lezen en rustig kunnen slapen.’